[Toesnaauwen]
TOESNAAUWEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik snaauwde toe, heb toegesnaauwd. Van toe en snaauwen. Bedr., iemand iets al snaauwende toevoegen: wat heeft zij u weer toegesnaauwd? Onz., op eenen snaauwenden toon tot iemand spreken: dag op dag snaauwt zij mij toe.