[Toesmijten]
TOESMIJTEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik smeet toe, heb toegesmeten. Van toe en smijten. Bedr., iemand al smijtende toevoeren: hij smeet het mij toe. Smijtende sluiten: waarom smijt gij de deur achter u toe? Onz., aanvangen, of voortgaan, met smijten: smijt maar toe!