Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Toenamen] TOENAMEN, toenoemen, bedr. w., gelijkvl. Ik naamde toe, heb toegenaamd. Van toe en namen, noemen. Met eenen toenaam bestempelen: Frederik II werd de eenige toegenaamd. Ende symeon, diemen toenaemde thesi. Bijb. 1477. Vorige Volgende