[Toebrengen]
TOEBRENGEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik bragt toe, heb toegebragt. Van toe en brengen. Aanbrengen: zij heeft hem een groot huwelijksgoed toegebragt. Iemand eene doodwonde toebrengen. Bijdragen: het brengt niets toe tot de zaak. Iets, waaruit men drinkt, aanbieden: breng hem het glaasje eens toe.