[Toebrommen]
TOEBROMMEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik bromde toe, heb toegebromd. Van toe en brommen. Onz., aanbrommen: het dier bromt mij toe. Voortbrommen: laat hem maar toebrommen. Bedr., al brommende, of snorkende, toevoegen: hij bromde mij nog iets toe.