Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
Onz., aanvangen met breiden: breid nu maar toe. Voortbreiden: zij breidt steeds toe. Of sterk doorbreiden: breid toch wat toe, mijn kind! |
|