[Toebouwen]
TOEBOUWEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik bouwde toe, heb toegebouwd. Van toe en bouwen. Onz., gestadig voortbouwen: hij blijft toebouwen. Aanvangen met bouwen: nu het zijn grond is, mag hij daarop vrij toebouwen. Bedr., digt bouwen: waarom hebt gij dat venster toegebouwd?