[Toeblaffen]
TOEBLAFFEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik blafte toe, heb toegeblaft. Van toe en blaffen. Onz. voortblaffen: Ja, Ja! blaf maar toe. Tegen iemand blaffen: als ik den hond iets aanbied, blaft hij mij toe. Bedr. oneigenlijk, op eenen snorkenden toon toevoegen: durft gij mij dit toeblaffen?