[Toebinden]
TOEBINDEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik bond toe, heb toegebonden. Van toe en binden. Met eenen band, of banden, sluiten: bind het boek toe. Hebt gij den zak reeds toegebonden? Spreekw.: men bindt eenen zak wel toe, voor dat hij vol is, men scheidt wel uit met eten, voor dat men geheel verzadigd is.