[Toeblazen]
TOEBLAZEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik blies toe, heb toegeblazen. Onz., sterk door blazen: de wind blaast wakker toe. Aanvangen en voortgaan met blazen: blaas maar toe. Bedr., digt blazen: de hals van die flesch is bijkans toegeblazen. Al blazende toedrijven: gij blaast mij den rook steeds toe.