[Tippen]
TIPPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik tipte, heb getipt. Aan den tip afkorten: laat uw haar een weinig tippen. Eene speelkaart tippen, haar aan eenen tip kenmerken, om haar te kunnen onderscheiden; eene kunstgreep van valsche spelers. Ook wel eens onzijd., even als het hoogd. tipfen, tüpfen, neders. tippen, met eenen tip van den vinger, of een puntig werktuig, aanroeren. Van tip.