[Tiktak]
TIKTAK, z.n., o., des tiktaks, of van het tiktak; zonder meerv. Zeker spel: wij speelden zamen tiktak. Van hier tiktakken, tiktakker. Zamenstell.: tiktakbord, tiktakschijf, enz. Van tikken, uit hoofde dat door het neerzetten van de schijven zoodanig een geluid veroorzaakt wordt: de tiktakschijven kleppen. Oud.