[Tikken]
TIKKEN, onz. w., gelijkvl. Ik tikte, heb getikt. Een klanknabootsend woord, waardoor het geluid, 't welk men door een zacht geklop met den vinger, de hand, enz. verwekt, en voorts ook zulk eene klopping zelve, aangeduid wordt: wie tikt daar aan de deur? Van hier getik, tik, tikker, tikkertje, tiktak, enz.
Tikken, hoogd. ticken is verwant aan tokken en tukken bij Kil., fr. toucher, eng. touch, oud lat. tagere, tigere, waarvoor tangere in gebruik geraakt is.