[Til]
TIL, z.n., vr., der, of van de til; meerv. tillen. Eigenlijk, de daad van tillen, opheffing, beweging: er is iets in til, in beweging. Wat is dat werk lang in til geweest, wat is men daarmede lang werkzaam geweest. Voorts is til een werktuig, dat men optilt, eene vogelknip, de valdeur van een duivenhok, en het duivenhok zelf, en, volgens Kil., ook eene ophaalbrug, anders tilbrugghe, valbrugghe. Zamenstell.: duiventil. Van tillen.