[Tijne]
TIJNE, z.n., vr., der, of van de tijne; meerv. tijnen. Bij Kil. evenveel als tinne. Bijzonderlijk, een watervat tot brandblussching gebezigd: tijnen ende emmeren. v. Hass. Zamenstell.: tijnboom, Kil., een draagboom voor de tijne, tijnmeijsters. v. Hass. Watertijne, watertonne, Kil.
Tijne, tinne, is verwant aan tonne, fr. tonneau, ital. tina, en ontleend van het lat. tina, een vat.