Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
mastig vaartuig, dat men op de Zuiderzee en Wadden veel ontmoet: wederom eene Vriesche tjalk vol hooi. Zamenstell.: tjalkschip, tjalkschipper, enz. |
|