[Thee]
THEE, z.n., vr., der, of van de thee; meerv. theeen, dat enkel van verschillende soorten gebezigd wordt. Bladeren van eenen Sineschen heester, en het aftreksel van zulke bladeren: is er al thee in den pot? Schenk mij een kopje thee. Zamenstell.: theebakje, theeblaadje, theeboe, theeboom, theebus, theedoek, theegoed, theeketel, theekoekje, theekooper, theekopje, theekistje, theelepel, theepot, theestoof, theetafel, theewater, theewinkel, enz. Dit woord is, even als de thee zelve, uit Sina herwaarts overgekomen.