Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
uitgang, tenteren, van het lat. en ital. tentare, onderzoeken, eene wonde peilen, sonderen: ick sal gheen bijtsalf noch gheen pijnlick tenten vreesen. Zeeuwsch. Nachteg. Van hier het zamengest. tentijzer, sondeerijzer, ital. tenta. |
|