[Tempe]
TEMPE, z.n., o., van het tempe; meerv. tempees. Eigenlijk, een aangenaam oord van het oude Thessalie: hemelhoog verhieven de Grieken het Thessaalsche Tempe. De Tempe met haer schoonheid. D. Deck. Overdragtelijk, evenveel welk aangenaam oord: men noemt deez lantstreek nu de Tempe dezer landen. Vond. Waar hij Tempe vrouwelijk maakt, even als D. Deck., en hij zelf nogmaals, in: dit siert de Tempe dezer landen; maar elders is het onzijd.: het Haegse Tempe en zijn waeranden. Vond. Het Beverwijkse Tempe ontzegt mij niet t'onthaelen. Antonid.