Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tegengift] TEGENGIFT, z.n., vr., der, of van de tegengift; meerv. tegengiften. Van tegen en gift, gave. Bij Kil. teghenghifte, teghengaeve. Bijkans evenveel als tegengeschenk: die tegengift zal niet onaangenaam zijn. Vorige Volgende