[Tegengift]
TEGENGIFT, tegengif, z.n., o., des tegengifts, of van het tegengift; meerv. tegengiften, dat van verschillende soorten gebezigd wordt. Van tegen en gift, gif, Kil. teghenghift, hoogd. gegengift, lat. antidotum. Een inwendig middel tegen vergif: olie wordt wel eens als een tegengift gebezigd. Overdragtelijk: hoogmoed is vaak een tegengift voor gierigheid, iemand, die allen aanleg tot gierigheid heeft, wordt vaak door hoogmoed daarvan te rug gehouden.