| |
[Te]
TE, voorzetsel en voegwoord, dat op menigerlei wijze gebezigd wordt.
Als voegwoord bekleedt het de plaats van het hoogd. zu, neders. en eng. to, tusschen twee werkwoorden, die anders, even als ik moet gaan, ik wil komen, onmiddellijk naast elkanderen zouden worden gevoegd: het begint te regenen. Het staat te bederven. Dan pleegt hij te slapen. Ik vrees te vallen. Dat onweder schijnt te verdwijnen. Hij wenscht te sterven. Zij vertraagt te komen. Gij behoort te vertrekken. Het behaagt mij nog niet te spelen. En tusschen twee werkwoorden, die, wanneer men alles voluitschreef, door om te aan elkanderen zouden worden verbonden, maar gemeenlijk slechts het voegwoord te tusschen zich hebben, zoo als in: ik beveel u te gaan. Ik bid u, te komen. Wat weet gij in te brengen. Geef mij iets te eten. Of men gebruikt te voor van te, zoo als in: laat af te weenen. Houd op te dansen. En, wanneer men in zulken zamenhang van en om voor te plaatst, is te slechts even zulk een hulpmiddel ter bevordering van de welluidendheid, als in de voorgemelde gevallen; waarin men het oulings wel eens wegliet, blijkens: het es beter, hebben correcte bouken, dan scone. Uitl. v. Boeth. In werkwoorden, met onscheidbare voorzetsels, wordt het voor het woord, in de onbepaalde wijs gesteld, als: te verbidden, te volbrengen enz.; in die met scheidbare voorzetsels, staat het tusschen het voorzetsel en het werkwoord, als: af te bidden, aan te spreken, in te drukken, enz. Eveneens plaatst men te tusschen een werkw. en een zelfst. of bijv. naamw.: wien heb ik de eer te ontmoeten?
Vrijheid te komen. Onmogelijk te gelooven. Begeerig te hooren. Hard te verduwen. En tusschen een werkw. en zonder, zoo als in: zonder mij te verstaan. Zonder iemand te ontmoeten. Als mede in een verwijt, dat met verwonde- | |
| |
ring gepaard gaat: mij te hoonen! Haar zoo te verlaten! Ja, oulings, plaatste men te, zekerlijk enkel welluidendheidshalve, voor vergeefs, en zamen, en zeide men: te vergeefs, te zamen, of t'zamen; zoo als men t'negentig in plaats van negentig schreef, en nog hedendaags tachtig in plaats van achtig bezigt. Zie tachtig. Ook wordt te voor een werkwoord geplaatst, om aan te duiden, dat het bedrijf van dat werkw. plaats hebben, of geschieden, moet, zoo als in: wel te verstaan, te weten; of om de mogelijkheid van het bedrijf van zulk een werkw. te kennen te geven: die berg is wel te beklimmen. Het is niet te verdragen, niet aan te hooren. Als voorzetsel voegt het zich voor zelfstandige naamwoorden van allerlei geslacht, te vrede, te land, te lijf, te bedde, te voet, te nacht, te gronde, te regt, te wege brengen, enz. Voorts is te voor den eigennaam van eene plaats evenveel, als in, binnen, en beteekent een zijn in eene plaats, blijkens: hij woont te Amsterdam. Ik vond hem te Delft. Te Leijden is een schip vol buspoeder gesprongen. Te Moordrecht, te Boskoop, te Zevenhoven, enz. Voor de namen van tijdstippen, of tijdperken, bekleedt
te de plaats van in, of op, met, of zonder, een daarop volgend lidwoord: te drie uren, te twaalf uren, te middernacht, te nacht, in den nacht, te Mei, op Mei, te Pinksteren, op Pinksteren, te winter, in den winter, enz. Voor andere naamw. is te dikwijls evenveel als naar met het onbepaalde lidwoord: te markt, te kerk, te kermis gaan, naar eene markt, kerk, of kermis, gaan. In plaats van naar met het bepalend lidwoord gebruikt men ten, of ter. Dus is: ter markt gaan, naar de markt gaan, ten tempel opgaan, naar den tempel opgaan, ter school komen, zich derwaarts begeven. Dit ten, of ter, is uit te den, of te der, zamengesteld, en men gebruikt het mede, in plaats van in of op met het bepalend lidwoord, zoo als in: ter zee gaan, terstond, terwijle, ten tijde, heden ten dage, ten hove verschijnen; of in plaats van aan de, zoo als in: ter regter hand, ter slinker hand; of in plaats van tot den, of tot de, zoo als in: ten oorloge trekken, ten dienste staan, ter vrouwe nemen, ter prooije geven. Daaren- | |
| |
tegen is ten eerste, ten tweede, ten minste, enz. evenveel als, voor het eerste, voor het tweede, voor het minste, enz. Ten overvloede, is, om overvloed daar te
stellen. Ten goede, ten beste, ten ergste, is, aan de goede zijde, aan de beste zijde, aan de ergste zijde; maar in ten beste geven, en ten beste zijn is beste niet zoo verklaarbaar; schoon deszelfs gebruik algemeen genoeg bekend is. Zie best.
Zonder zamenstelling met een lidwoord bekleedt te soms de plaats van tot aan met het bepalend lidwoord, den, de, enz. blijkens: met torens en rondeelen te gronde weghgerukt in 't barnen der krakkeelen. Antonid. In te gronde gaan is te zoo veel als naar den. In te velde trekken, te scheep gaan zoo veel als naar het, of als op het, welke beteekenis het ook oefent in: te paard klimmen, te lijf komen, te bed liggen, te lande, te water, dienen, enz. Op een, of eenen, wordt door te uitgedrukt, in te paard rijden, te wagen voeren. In een, of eene, als men zegt: te boek stellen, te scheep varen, te koets rijden. Aan een, of aan het, als men zegt: te werk stellen. Op, in te eenemaal, of te maal, waarvan altemaal; terwijl men van temaal sporen vindt bij Kil., en in: welc beelde deeze heijlige bisschop te maale broc. Beka. Doe alle die krachten dijns lijchaems ende dijnre herten te maal gebroken waren. v. Hass. In het, als men zegt: hier te lande, te huis. Met in: te vuur en te zwaard verdelgen. Te berge rijzen, is, oprijzen tot eenen berg. Zie voorts berg. Te bier gaan, is naar een bierhuis gaan, om bier te drinken. Te lijk gaan beteekent, eene lijkstatie bijwonen.
Te water en te brood zitten, is, in eene gevangenis enkel daarvan leven. Te binnen, is, naar binnen, in het geheugen. Iets te boven gaan, te boven komen, is, eigenlijk, op deszelfs bovensten top gaan, of komen. Zie voorts boven. Nopens te buiten, en te dege, of ter dege, zie buiten en dege. Te gelijk, of tegelijk, is gezamenlijk. Nopens t'effens, t'evens, t'elkens, zie teffens, telkens. Nopens te gader, en altegader, zie allegaar en gaderen. Nopens te gast, zie gast. Te gemoet is evenveel, als in het gemoet, zoo als men ook wel eens zegt. Zie voorts gemoet. Nopens te goede, te goeds, en te
| |
| |
kwaad, zie goed en kwaad. Te hulp, is, tot hulp, om te helpen. Te hans enz., zie thans. Te keer, is, tot keer, om te keeren. Te koop, en te huur, of tot koop, of huur, om gekocht, of gehuurd, te worden. Te kust en te keur, zie kust. Te leen is in leen, in leening. Te geef, in gift. Te leur, zie leur. Te met, te mets, al te met, zie altemet en met. Te niet is tot niet. Te pas, brengen, komen, maken, is eene zegswijze, die zich bezwaarlijk laat omschrijven. Te pas zijn is tot iemands gezondheid betrekkelijk. Te onpas, te ondeeg, te onregt, te regt, zie onpas, ondeeg, onregt, regt. Te post, is, met behulp van de postinrigting, en, overdragtelijk, gezwind. Zie post. Te pronk, is, tot pronk. Te rade, zie raad. Te rug, is, ruggewaarts, achterwaarts. Te stade, zie stade. Te vondeling, is, tot vondeling. Te voren, is, voorheen. Tevreden en te vrede, zie vrede en tevreden. Te vriend, is, tot vriend. Te weer, is, in de weer, in eenen staat van verwering. Te voet is het tegenovergestelde van op rijtuig, of te paard: zij reden, en wij gingen te voet. Allerlei krijgsvolk te voet en te paard. Te wege is op den weg, in beweging, in werkzaamheid, in dadelijkheid. Te wille, zie
wil. Te zoek, is, om gezocht te worden.
Voorts geeft te eene teveelheid te kennen, zoo op zich zelf, als in vereeniging met al, of veel. Dus is te kort, korter, dan het behoort, enz. Zie kort. Te lang, langer, dan het behoort. Te laat, te vroeg, te veel, te weinig, enz. later, vroeger, meer, minder, enz. dan het behoort. Al te klein, kleiner, dan het behoort. En al te wordt op zich zelf ook wel eens gebezigd voor buiten de maat: dat gaat waarlijk al te! Welke beteekenis het oulings verder had, zie al. - Oul. werd te ook voor tot, of naar gebezigd: ginc te broeder Alebrecht. Comt te mi. Lodew. v. Velth.
Te, neders., eng. to, hoogd. zu, is naauw verwant aan toe en tot. Dus wordt toe, of thoe, voor te gebruikt, in: Harinksma thoe Heeg, Harinksma thoe sloten, Swartsenburg thoe Hohenlandsberg, enz. En hoe menigmalen hoort men niet zeggen tot Amsterdam, in plaats van te Amsterdam? Tot mijnent is dikwijls evenveel, als te mijnent; en hoe menigmalen wordt te
| |
| |
niet wederkeerig in de beteekenis van tot gebezigd? zie het bovenstaande.
|
|