[Taxis]
TAXIS, z.n., m., van den taxis; meerv. taxissen. Een bekend heestergewas: de altijdgroene taxis. Europesche taxis, Japansche taxis. Zamenstell.: taxisblad, taxisboom, taxishegge, taxishout, taxistak, taxiswortel, enz.
Taxis, hoogd. tax, of taxus, sp. taxo, ital. tasso, is van het lat. taxus afkomstig.