[Tara]
TARA, tarra, z.n., vr., der, of van de tara; meerv. taraas. Het gewigt van een vat, of ander ding, waarin koopwaren gepakt zijn: men kan van een gewogen vat vol tabak zoo veel voor tara aftrekken. De tara van eene kist vol thee bedraagt zoo veel.
Tara, fr. tare, eng. tare and tret, is van het ital. tara afkomstig. gelijk als het ital. tarare ons bastaardwoord tareren, de tara opmaken, om die af te korten, voortgebragt heeft.