[Tamarinde]
TAMARINDE, z.n., vr., der, of van de tamarinde; meerv. tamarinden. Een Oostersche en West-indische boom, uit wiens peulvruchten en het daarin vervatte zaad, in de Apotheken tamarijn genoemd, men geneesmiddelen bereidt: men begroef het lijk van saul onder eene tamarinde. De vrucht: ingelegde tamarinde, die tot lekkernij gebruikt wordt. Zamenstell.: tamarindeboom, tamarindenbosch, tamarindenmerg, het merg der gezegde peulvruchten, tamarindenvrucht, tamarindenzaad. De oorsprong van het woord is het arabische Tamarhendi, dat eenen Indischen dadelboom aanduidt.