Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
het eng. tale, duidelijke sporen vindt. En, dat dit laatste woord eene vertelling aanduidt, dit boezemt reeds eenig vermoeden in van eene verwantschap tusschen talen en tellen; maar dezelve blijkt nader uit de beteekenis van tal, getal, welke aan het eng. tale eigen is; en men vindt daarvan nadere bewijzen in het opgenoemde tal en getal, zoo wel als in betalen; eigenlijk geld toetellen, zie betalen. Intusschen gebruikt men het werkw. talen hedendaags enkel onzijdiglijk, in den zin van vragen, begeeren: Maer als zij nu om loon heeft welverdient getaelt. Vond. Sterk naar eenig ding haken: dan, soo ghij soo verhardt na wreede wrake taalt. Hooft. Ergens naar talen is eene spreekwijs, die reeds heel oud is, blijkens: men horder nummerme na tale, men hoorde er nimmermeer naar talen. M. Stok.; en: coemt ijement binnen jair ende daghe, die taelt na dat goet. v. Hass. aanteek. op Kil. Van talen komen, zoo als reeds aangemerkt is, betalen, getal, taal, tal, en de woorden, die wederom van deze worden afgeleid. Talen, zweed. talja, neders. tellen, angels. tellan, eng. tell, Kero zellan, zelan, hoogd. zählen, schijnt zijne eigenlijke beteekenis van spreken aan zijnen klank verschuldigd. |
|