[Student]
STUDENT, z.n., m., des students, of van den student; meerv. studenten. Verkleinw. studentje. Iemand, die aan eene Hooge School studeert: een naarstig student. Meer bijzonderlijk, iemand, die de lessen van dezen of genen Hoogleeraar bijwoont: hoe vele studenten heeft die Professor? Zamenstell.: studentengrap, studentenleven, studententafel, enz. Medestudent, oudstudent, enz.
Student, hoogd. en eng. ook student, fr. etudiant, ital. studiante en studente, is van het middeleeuw. lat. studens afkomstig.