[Stroowisch]
STROOWISCH, z.n., m., van den stroowisch; meerv. stroowisschen. Verkleinw. stroowischje. Van stroo en wisch. Eigenlijk, een bundeltje van stroo, dat geschikt is, om iets af te wisschen. In het gebruik, evenveel welk stroobundeltje: daar is een stroowisch aangebonden, ten blijke, dat het te koop is. Spreekw.: hij is hier op eenen stroowisch komen aandrijven, hij had geenen steun van geld, of goed, toen hij hier aankwam.