[Strooijing]
STROOIJING, z.n., vr., der, of van de strooijing; zonder meerv. De daad van strooijen: de strooijing moet niet verzuimd worden. Strooisel voor paarden, of andere beesten: er was geene strooijing meer voor handen.
Strooijing, hoogd. streu, angels. streaw, zweed. stro, komt van strooijen.