[Strikt]
STRIKT, bijv. n., strikter, striktst. Naauw: strickte hacht, naauwe gevankenis, bij Kil. En in strickte ghevanghenisse hebt ghestelt. J.B. Houw. Naauwkeurig: eene strikte opvolging van de letter der wetten is somwijlen het grootste onregt. Naauwgezet, streng: hoe kunt gij zulk een strikt bevel uit het oog verliezen? Hij leidt een strikt leven. Van hier striktelijk, striktheid.
Strikt, eng. streight, straight, en strait, fr. etroit, oud fr. estroit en estroict, ital. stretto, schijnt van het lat. strictus af te stammen.