[Strijpe]
STRIJPE, z.n., vr., der, of van de strijpe; meerv. strijpen. Volgens Kil. oulings evenveel als streep; en het werkw. strijpen moet in plaats van strepen geven, met strepen bewerken, gebruikelijk zijn geweest; blijkens het deelw. gestrijpt, of strijpt, dat in plaats van gestreept in zwang was: doe dede men hem strijpte cleder an. v. Hass. aanteek. op Kil. Si maeckte tot haer behoef een strijpt cleet. Bijb. 1477.