Eindelijk, is strijken, volgens denzelfden Kil., over het algemeen, slaan; maar eigenlijk derwijze slaan, dat men het werktuig, waarvan men zich daarbij bedient, bij elken slag naar zich haalt. Onzijdig: met de voeten strijken, is, eene slepende beweging met de voeten maken. Het paard strijkt, wanneer het onder het loopen, den eenen poot tegen den anderen slaat. Ook is strijken, henen gaan, vertrekken: strijcken nae Italien. Kil. Gaen strijken. Dezelfde. Met eenig ding gaan trijken, is, daarmede henen gaan: hij gaat met al het geld strijken. De wind strijkt door het vertrek, is, hij dringt daar door. Die vogel strijkt daar neder, is, hij daalt daar neder. Voor iemand strijken, is, voor hem wijken, uit ontzag, of vrees, voor hem henen gaan, doorgaan, of de vlag voor hem strijken, voor hem onderdoen; in welke spreekw. strijken bedrijvend is, even als in: de hand over zijn hart strijken, zich zelven vermurwen, en tot eenig goed werk opwekken; en in: er is geene zalf aan te strijken, er is geen redmiddel mogelijk. Van hier gestrijk, streek, bij Kil. strijck, strijckel, bij denzelfden Kil. strijkelings, strijker, strijking, strijksel, strijkster, enz. Zamenstell.: strijkbloem, strijkbord, strijkgeld, strijkhoek, strijkijzer, strijkkalk, strijklap, strijkleer, strijk teen,
strijkstok, strijkta[...]el, strijkvoeten, strijkweer, enz. Aanstrijken, af trijken, bestrijken, bijstrijken, doorstrijken, instrijken, nederstrijken, onderstrijken, opstrijken, overstrijken, pluimstrijker, toestrijken, tusschenstrijken, wegstrijken, enz.
Strijken, vries., neders. striken, angels. strican, eng. strike, zweed. strijka, ijsl. striuka, hoogd. streichen, ital. stricca[...]e, striscia[...]e, schijnt zijne beteekenis aan zijnen klank verschuldigd te wezen.