Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Strijdig] STRIJDIG, bijv. n. en bijw., strijdiger, strijdigst. Niet overeenstemmende: hunne gezegden zijn al te strijdig. Hij handelt strijdig tegen zijne belangen. Van hier strijdigheid, strijdiglijk. Dit woord komt van strijd, en strijden. Vorige Volgende