Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Stortregen] STORTREGEN, z.n., m., des stortregens, of van den stortregen; meerv. stortregens. Van storten en regen. Een slagregen: gestadige stortregens veranderden de velden in poelen. Van hier het onpersoonlijk werkw. stortregenen. Vorige Volgende