[Stopwoord]
STOPWOORD, z.n., o., des stopwoords, of van het stopwoord; meerv. stopwoorden. Verkleinw. stopwoordje. Van stoppen en woord. Een vulwoord, dat eigenlijk overtollig is: stopwoorden ontsieren eene rede. Bijzonderlijk geeft men deze benaming wel eens aan vloekwoorden: hij vult zijne gesprekken met allerlei stopwoorden aan.