[Stommelen]
STOMMELEN, onz. w., gelijkvl. Ik stommelde, heb gestommeld. Een klanknabootsend woord, dat zeker bepaald geraas maken aanduidt, en bij Kil. aan spertelen, woelen, gelijkgesteld wordt: zij stommeld en geweldig boven ons hoofd. Van hier stommeling, gestommel.