[Sterfhuis]
STERFHUIS, z.n., o., van het sterfhuis; meerv. sterfhuizen. Van sterven en huis. Een huis, waarin iemand gestorven is: het gansche sterfhuis was vol rouw. Zij kwamen aan het sterfhuis bijeen. Oulings, volgens Kil., ook de nalatenschap van eenen overledenen: het sterfhuijs aenveerden. Het sterfhuijs met den voet stooten, den boedel niet aanvaarden.