wiens horens ten stern beginnen uit te botten; maar gemeenlijk bezigt men hiervoor star: hij sloeg zich zelven vlak voor de star. Op de star van eene witte koe. Vond. Sommigen hebben hiervan afgeleid het werkw. sterren, voor naar de sterren zien; doch verkeerd; want sterren is eigenlijk verstijven. Van hier gesterd, gesternte. Zamenstell.: sternghesmijde, sternloos, sternriem, bij Kil., sterrekers, sterrenbeeld, sterrebosch, sterrendak, starrendak, sterrenhemel, sterrekijker, sterrekijkerij, sterrekruid, sterrekunde, sterrekundig, sterrelicht, sterreloopkunde, sterreschot, sterresnuitsel, sterrevormig, sterrenwelf, enz. Avondster, baardster, dwaalster, flonkerster, geboortester, gelukster, hondster, morgenster, noordster, poolster, staartster, zeester, een zeedier van het geslacht der wormen, dat dezen naam van zijne gedaante ontvangen heeft, enz.
Ster, star, hoogd. stern, neders. steer, zweed., ijsl. stjerna, vries. stjer, angels. steorra, Ottfrid. sterro, Ulphil. stairno, perz. star, gr. ᾽αςηϱ, lat. astrum, fr. astre.