[Stemmeloos]
STEMMELOOS, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Van stem en loos. Zonder stem, stom: de stemmelooze bewoners van den Oceaan. Ongeregtigd, om zijne stem bij eenige raadpleging uit te brengen: die stad is niet stemhebbend, maar stemmeloos. Ook wegens iemand, die zijne uitspraak uit eigene verkiezing achterhoudt: ik wil stemmeloos blijven.