[Stekeling]
STEKELING, z.n., m., des stekelings, of van den stekeling; meerv. stekelingen. Verkleinw. stekelingje. Een welbekend klein vischje, een grondeling, wordt bij Kil. stekelinck, stekelingh, en stekerlingh, genoemd, en heet in het neders. stekerling, in het hoogd. stecherling, stechling, en stichling, naar de stekelige vinnen, waarvan dit vischje eveneens voorzien is, als de zoogenoemde stekelbaars. De stamwoorden zijn stekel en steken.