[Steg]
STEG, z.n., m., thans alleen in het enkelv. gebruikelijk, in de uitdrukking: geen weg noch steg weten. Hier beteekent het nu een hout, dat over slooten, of beekjes, ligt, en dient, om daarover te gaan, eenen overloop: ik weet hier weg noch steg. In het neders. beteekent steg ook nog eene plank, waarover men uit een schip gaat. In het hoogd. heeft dit woord nog meer andere beteekenissen. Het stamwoord is stegen, stijgen, voor zoo veel het oulings gaan beteekende. Zie stijgen.