[Standvastig]
STANDVASTIG, bijv. n. en bijw., standvastiger, standvastigst. Van stand en vast. Vast van stand, lang in stand blijvende, bestendig, duurzaam: niets is op aard' standvastig, dan de onstandvastigheid. In staat, om lang te blijven staan. In welken zin het op eene figuurlijke wijze nopens eenen mensch gebezigd wordt, die door geenen druk ter neder geslagen wordt, en onder geene verzoekingen valt, of bezwijkt: hij bleef onder al dat lijden steeds even standvastig. Wij willen aan alle verleiding standvastig het hoofd bieden. Voorts evenveel, als volhardende: blijf standvastig bij uw besluit, aan uw werk. Voortaan standvastig bij u zijn. L.D.S.P. Van hier standvastigheid, standvastiglijk. Zamenstell.: onstandvastig, onstandvastigheid, onstandvastiglijk.