[Stallen]
STALLEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik stalde, heb gestald. Bedrijvend, eigenlijk hetzelfde als stellen, plaatsen. Bij Kil. is staelen, of stallen, zoo veel als het fr. etaler, en het hier te lande thans meer gebruikelijke uitstallen, uitkramen, koopwaren ten toon stellen, op een stalletje plaatsen. Voorts is beesten stallen dezelve op eenen stal plaatsen: kunt gij mijn paard niet stallen? Onzijdig, op eenen stal staan: mijne paarden stallen in den Romein. Overdragtelijk: zij stallen niet met elkander, zij kunnen elkanderen niet verdragen, zoo ook in 't hoogd.: sie stallen nicht mit einander. Voorts, op stal komen; waarom stallen, wegens paarden gebezigd, pissen beteekent, het welk de paarden, zoo als reeds bij stal, stalle, is opgemerkt, gemeenlijk doen, zoo haast zij op stal komen: dat beest schijnt wel bloed te stallen. Van hier stal, stalle, stalling. Zamenstell.: overstald, overkropt van pis, uitstallen, enz.
Stallen en stellen schijnen de beteekenis van plaatsen verschuldigd aan de st waarmede zij aanvangen, en waardoor de stilte en rust aangeduid wordt, welke een ding verkrijgt, als men het ergens eene vaste plaats geeft. Vergelijk st, en stel, stellen.