[Staket]
STAKET, staketsel, z.n., o., des stakets, of van het staket, des staketsels, of van het staketsel; meerv. staketten, staketsels. Eene schutting, uit onderling zamengevoegde staken, of palen, bestaande: dat staket zal u nog al wat kosten! De wildbaan is met een staketsel omtuind. Van hier het werkwoord staketselen, met een staket omringen, bij Kil., en staketting, dat meermalen in plaats van staket, of staketsel, gebezigd wordt: de gansche staketting is dezen nacht omvergewaaid.
Staket, staketsel, staketting, hoogd. stacket, neders. stakit, boh. stacheti, ital. stachetta, oud fr.