[Stagie]
STAGIE, z.n., vr., der, of van de stagie; meerv. stagien. Bij Kil. ook staedsie, en elders staedse, staige en stage. Een verouderd bastaardwoord, van het oud fr. estage ontleend, om eene verdieping aan te duiden: dat drie staedsen hoghe was. Vier of vijf staigen hooghe. v. Hass. Torre van vier stagen hoge. Schrieck. Van hetzelfde estage is het eng. stage, tooneel, ontleend; en estage schijnt wederom af te stammen van het lat. stega, gr. ςεγη, dat het verdek van een schip aanduidt.