Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Staatjonker] STAATJONKER, z.n., m., des staatjonkers, of van den staatjonker; meerv. staatjonkers. Van staat en jonker. Het mannelijke geslacht van staatdame, en evenveel als hofjonker, of kamerheer; maar geheel iets anders, dan pagie. Zie pagie. Vorige Volgende