Britsche Zeevolk veelal gebonden hoofdhaar draagt. Volgens Kil. werden staart en stuit oulings verwisseld, en gaf men aan het stuitbeen den naam van steertbeen. Bij sommigen voert het mannelijk teellid den naam van staart; en men geeft dien naam ook wel eens aan het gevolg van eenigen persoon, of aan den nasleep van evenveel welke kleeding; ook overdragt: een' endeloozen staert van bederf. Vond. Eindelijk is een staartje een overblijfsel van een stuk werks, eenigen wijn, of sterken drank, enz.: op een klein staartje na, heb ik mijn werk af. Er is nog een staartje in de flesch. Spreekw.: dat muisje zal een staartje hebben, zie muis. Wie kan daar kop of staart aan vinden? wie bemerkt eenige orde in dat verwarde berigt, verhaal, enz. Kom ik over den hond ik kom over den staart, als ik de voornaamste zwarigheden doorgeworsteld ben, zal ik de andere ook wel te boven komen. Van hier staartachtig, staarteloos, zonder staart, staarten, enz. Zamenstell.: staartband, staartbeen, staartbreidel, staartlint, staartpen, staartpeper, lange peper, staartriem, staartster, staartstuk, staartveder, staartvin, enz. Apenstaart, kattenstaart, zeker plantgewas, kortstaartig, kwikstaartje, kwispelstaarten, langstaartig, paardenstaart, paauwenstaart, ploegstaart, pijlstaart, roggestaart,
slingerstaart, vogelstaart, vossenstaart, wipstaart, zwaluwenstaart, enz.
Staart, Kil., neders. steert, angels. steort, staert, zweed. stiert, hoogd. sterz, vries. stut, bij verkorting van sturt, middeleeuw. lat. dardus, stamt af van stieren, sturen, even als start, 't welk in Noordengeland eenen langen steel aanduidt.