| |
[Staan]
STAAN, onz. w., ongelijkvl. Ik stond, heb gestaan. Dit woord heeft, van de stilte en rust, welke door deszelfs twee voorste letters reeds eenigzins aangeduid wordt, de oorspronkelijke beteekenis van ophouden van voortgaan: sta, karel! Het rijtuig staat. En siet niet achter u om, ende en staet niet op dese gantsche vlackte. Bijbelv. In deze beteekenis heeft het somwijlen den vierden naamval bij zich, als of het bedrijvend was: iemand staan. De onzen stonden den vijand, zij vloden niet voor hem. Figuurlijk: hij komt tot staan, hij gaat niet meer op zijnen dwaalweg voort. Voorts, niet rijzen, noch dalen: het water staat, blijft op dezelfde hoogte. De kwik schijnt in den barometer te staan. Niet meer ronddraaijen: staat die molen ook al? Hoe lang heeft het uurwerk reeds gestaan? Onaangeroerd blijven: als dat eten langer staat, zal het al te koud
| |
| |
worden, bederven. Hij laat zijn drankje staan. Laat het staan! is in de gemeenzame verkeering evenveel als: houd op van dit of dat te doen! Daarenboven vereenigt staan met het denkbeeld van bewegingloosheid dikwijls ook nog in zich dat van eenen overeinde gerigten stand: hij staat daar als een paal. Ende hij opspringende stont. Bijbelv. Het staan valt mij lastig. Sta regt op uw lijf. Op zijne voeten, op zijn hoofd staan. Dat boek wil niet staan. Die stoel kan niet meer staan, hij heeft eenen poot verloren. Voorts is staan, een bedrijf oefenen, waarbij zulk eene rigting vereischt wordt: hoe lang heeft die Predikant daar reeds gestaan? Op schildwacht staan. Gevader staan. In eenen winkel staan. Achter de toonbank staan. De legers staan tegen over elkanderen in het veld. In slagorde staan. Ook wel eenvoudiglijk, zich ergens bevinden: noch staet op den weg der sondaren. Bijbelv. Het staat daar in den hoek, in den winkel, in de kas, enz. Van brood, vleesch, en andere dingen, die juist niet overeinde gerigt zijn, gesproken. Van de wereld zegt men, dat zij staat, zoo lang zij in stand blijft: zoo lang de wereld staat. Van een gebouw is het ook: het staat, wanneer het niet instort: ik begrijp niet, hoe dat bouwvallig huis nog staat; of wanneer het voltooid is: het tweede raethuis stont. Vond. Op de jagt is het staan van eenen patrijshond een teeken, dat hij patrijzen bemerkt. In de zegswijze: zoo als ik ga en sta, is staan juist het tegenovergestelde van gaan. In den Bijbelstijl beteekent het meermalen
plotselings verschijnen: Jesus quam als de deuren gesloten waren, en stont in 't midden. Bijbelv. Elders is staan slechts evenveel, als zijn: gelijk 't beschreven staat. L.D.S.P. Het land staat onder water. Het gansche veld staat blank. De stal staat vol paarden. Hare schoone oogen stonden vol tranen. Voorts beduidt het gezegde: dat staat nog te doen, dat is nog niet afgedaan: wat noch te maelen staet. Vond. Maar, hij, of zij staat iets te doen, of iets staat gedaan te worden, te gebeuren, beteekent, dat hij of zij het onmiddellijk doen, of dat het welhaast gedaan worden, zal: de koning staat te komen. De reiziger staat te vertrekken, of staat op zijn vertrek, zal onmiddellijk vertrekken. Dat huis staat te vallen, of op den val, het zal denkelijk welhaast vallen. De
| |
| |
vrede staat gesloten te worden, zal welhaast gesloten zijn. Eene derde beteekenis van deze zegswijze heerscht er in: mijn huis staat te branden, het brandt steeds voort. Dat vleesch staat te bederven, het bederft al meer en meer. Het vat staat ledig te lekken. Het water staat weg te loopen. De thee staat te trekken. Waarom staat gij mij dus uit te lagchen? Hierin is het denkbeeld van ongemoeide rust dikwijls met dat van eenen overeinde gerigten stand verbonden; even als in: Gij Galileesche mannen! Wat staet gij, ende siet op na den hemel? Bijbelv. De paarden staan op stal, heeft eenige betrekking tot hunne gewone houding. Hij staat op de lijst, is daarop geplaatst. Haar geld staat op renten, is daarop uitgezet. Er staat geld op zijn hoofd, er is eene belooning op zijne gevangenneming gesteld. Er staat eene zware straf op, het is onder bedreiging van zulk eene straf verboden. Wanneer men van eenen persoon zegt, dat hij ergens op staat, verbeeldt men zich zulk eenen persoon dikwijls in de houding van iemand, wien men iets benemen wil, en die hetzelve intusschen, om het te behouden, onder zijne voeten beklemd houdt, en allen aanval daarop voorts met zijne handen afweert. Dit beeld heerscht in de uitdrukkingen: hij staat op zijn punt van eer. Zij staat stijf op haar stuk. Staat gij zoo sterk op uwen eisch? Ik wil op zulk eene beuzeling niet blijven staan. Wij staan op ons woord, op het gene wij gezegd hebben te willen. Want deze uitdrukking verschilt grootelijks van: wij zijn menschen van ons woord, wij houden ons daaraan. Ergens naar staan, is, in postuur staan, om ergens op aan te dringen: hij staat naar dat ambt. Er zijn verscheidenen, die naar dat
huwelijk staan. Zij staan naar ons goed en leven, zoeken ons daarvan te berooven. Het voorzetsel met wordt in verschillende zegswijzen bij staan gevoegd. Het met iemand staan is evenveel, als het met iemand houden: dat ik 't met Theseus sta. Hooft. Maar het staat met iets is, het is er mede gelegen: hoe staat het met uwe gezondheid? Het staat heel slecht met zijne zaken. Wel of kwalijk met iemand staan, is door zijne betrekking tot zoodanig iemand bevoordeeld of benadeeld worden; iets aangenaams of onaangenaams in die betrekking vinden.
| |
| |
Daarentegen is wel of kwalijk bij iemand staan, in zijne gunst of ongunst deelen; even als in een goed of kwaad blaadje bij iemand staan, wien men in dit gezegde een boek toeschrijft, waarin hij de personen, die hij goed acht, op eene andere plaats opteekent, dan anderen. Wel staan op zich zelf wordt in verschillende zegswijzen gebezigd, en staat tegen over kwalijk staan: de wonde staat wel, zij heeft een gunstig voorkomen. Hoe staan die zaken, wel, of kwalijk? hoe is het daar mede gesteld? Dat kleed staat haar wel, het past haar juist, of het versiert haar wezenlijk. Dat grinniken staat u niet wel, het zet u geene bevalligheid bij. Welstaanshalve is welvoegelijkheidshalve. Ergens toestaan is, ergens voor gevorderd worden: geef den kruijer eenen schelling voor de bezorging van uw goed; want dat staat er toe, dat is het bepaalde loon. Eene flesch wijn voor elken persoon staat er toe, wordt tot zulk een onthaal gevorderd, of is daartoe bepaald. Ergens over staan is, er eenig bevel over voeren, of er eenig opzigt op houden: wie staat als bevelhebber over dat leger? Voogd over iemand staan. Iets ten overstaan van iemand doen, is, het onder zijn opzigt verrigten. Ergens onder staan, is, tot gehoorzaamheid daaraan verpligt zijn: zij stonden onder eenen harden meester. Aan iemand staan, is, van hem afhangen: het schenken van lijfsgenade staat aan den Koning. Zijne bevordering staat aan mij, hangt van mij af. Iemand ten dienste staan, beteekent eigenlijk, deszelfs bevelen in eene staande houding afwachten; maar in gebruik dikwijls niets meer, dan, bereid zijn tot opvolging van die bevelen:
wilt gij mij dan niet langer ten dienste staan? En staet 's Wachtmeesters oogh ten dienst. Vond. Ergens achter staan, is eigenlijk, zoo geplaatst zijn, dat men een of ander ding, of iemand voor zich heeft; maar overdragtelijk is achter staan, minder, dan anderen, geacht, bevorderd, of bevoordeeld, worden: moet ik steeds achter staan? En achter iemand staan, is, voor hem onderdoen, of voor hem achterstaan, zoo als men gemeenlijk zegt. Ergens van af staan. Zie afstaan. Ergens aan staan, ergens bij staan, is, in eene staande of andere houding daarnevens geplaatst zijn: hij staat aan de deur, bij den schoorsteen. Zie voorts aanstaan, en bijstaan. Er-
| |
| |
gens binnen staan, is, in den omtrek van eenige plaats ingelaten worden; maar inzonderheid zegt men wegens iemand, dat hij binnen staat, wanneer men hem in eene vergaderzaal geroepen heeft, om met hem te spreken, of hem te ondervragen. Voor iemand binnen staan, is zoo veel als instaan. Zie instaan. Ergens buiten staan, is, zich niet in den omtrek van eenige plaats bevinden. Bijzonderlijk zegt men, dat iemand buiten staat, wanneer eene vergadering, waarvan hij lid is, of waarin hij ondervraagd of geraadpleegd wordt, hem voor eenigen tijd uit hare vergaderplaats doet uitgaan. Ergens boven staan, beteekent zich daarboven bevinden. Ergens boven aan, boven in, boven op, staan, is, daar boven aan, boven in, boven op, geplaatst zijn. Ergens door staan is niet gebruikelijk, maar enkel iets doorstaan, zie doorstaan. Aan, of met, iemand, of
iets, gelijk staan, beteekent, hem of hetzelve evenaren. Ergens in staan, is, zich daar binnen bevinden. Voor iemand instaan, beteekent genoegzaam evenveel, als voor hem borg staan. Zie instaan. Ergens uit staan zegt men evenmin als ergens door staan. En wat iets uitstaan beduidt, zal bij uitstaan blijken. Nopens ergens tusschenstaan, zie tusschenstaan. Nopens iemand wederstaan en tegenstaan, zie wederstaan en tegenstaan. Iets staat ons tegen, als het ons mishaagt, of walgt: dat drankje staat mij geweldig tegen. Iets staat ons vrij, wanneer het voor ons geoorloofd is; maar wij staan ergens vrij van, wanneer wij daaraan niet schuldig staan. Wegens volstaan raadplege men het vervolg; over pal staan, zie pal. Vast staan wordt in verschillende beteekenissen wegens personen en zaken gebezigd: dat kind staat vast op zijne beenen, het waggelt niet, of valt niet ligt omver. Dat is een man van sta vast, spreekw., iemand van veel vermogen. Aldus stont Rome vast. Vond. Op eenen vasten voet staan, beteekent onherroepelijk bepaald, of onwrikbaar gevestigd, zijn: staat dat huwelijk nog wel op eenen vasten voet, zal het wel zeker voltrokken worden? Het geslotene verbond staat op eenen vasten voet, het rust op zulke grondslagen, dat het niet ligt in duigen vallen zal. Op eenen goeden voet staan, is nagenoeg even hetzelfde; maar op eenen goeden voet met iemand staan, beteekent, in gunstige
| |
| |
of voordeelige betrekkingen tot hem verkeeren. Het ergens op laten staan, is, zich er op verlaten. In iemands magt staan, is geheel aan zijne beschikking onderworpen zijn: mijn leven staat in uwe magt, is van uwen wil afhankelijk. Dat staat niet in mijne magt, daarover kan ik niet geheel, of in het geheel niet, beschikken. In twijfel staan, in vreeze staan, beduidt twijfelen, vreezen. In gevaar staan, in gunst staan, in betrekking staan, in verbinding staan, in verband staan, in verdenking staan, verlegen staan, zijn insgelijks bekende zegswijzen, waarin staan de plaats van zijn vervangt. Hoog te staan komen, is, veel kosten: hoe hoog komt u dat te staan? hoe veel hebt gij daarvoor moeten betalen. Duur te staan komen, beteekent dikwijls hetzelfde; maar dikwijls ook nog iets meer: dat zal u duur te staan komen, dat zal kwade gevolgen voor u hebben. Te boek staan, is in eens koopmans schuldboek opgeteekend zijn: hij staat bij mij voor zoo veel te boek, is mij zoo veel verschuldigd. Wegens iemand, van wien de publieke aanklager eenig vergryp opgeteekend heeft, zegt men, in Vriesland, dat hij in het kalverboek staat. Op zulke aanteekeningen doelen de zegswijzen: zij staat bij mij slecht te boek. Hij staat bij mij niet anders te boek, dan als een eerlijk man, enz. Ter goeder of kwader naam en faam staan, is, in een goed of kwaad gerucht verkeeren. Aan de kaak staan, is eigenlijk, in eene staande houding aan eenen schandpaal vastgebonden zijn. Zie kaak. Maar figuurlijk ook,
evenveel op welke wijze voor eenen algemeenen smaad bloot gesteld zijn. Te pronk staan, zie pronk. Te regt staan, is door het geregt beoordeeld worden. Te pande staan, beteekent, wegens personen, evenveel als borg staan; en, bij wege van persoonsverbeelding, zegt men ook: mijne eer staat daarvoor te pande, dient daarvoor tot waarborg; maar, wegens goederen, is te pande staan, verpand zijn. Aan het roer staan, beteekent eigenlijk een schip, en overdragtelijk evenveel welke andere dingen, besturen. Zie roer. Iemand ten strijde staan is bij Hooft tot den strijd afwachten. Ter boeten staan, is, bij Kil. tot betaling van boete verwezen worden. Voor iemand staan, is, bij denzelfden Kil. iemand verdedigen; en eindelijk beteekent op iemand staan, bij denzelfden Kil. op iemand steunen, zich op hem verla- | |
| |
ten. Voor iets staan zegt men, wanneer men iets, niet begrijpt, of niet kan uitvoeren. Van hier staande, staat, enz. stad, enz. stand, enz. - standaard, standbeeld, stande, standel, stander, standig, bestendig, bij Kil. Zamenstell.: aanstaan, achterstaan, afstaan, bestaan, bijstaan, doorstaan, instaan, misstaan, onderstaan, omstaan, opstaan, overstaan, tegenstaan, tusschenstaan, uitstaan, verstaan,
volstaan, wederstaan, enz.
Staan, neders. ook staan, zwits. staan, standan, zweed. stâ, stânda, ijsl. standa, hier te lande, volgens Kil., oulings standen: hem dorste niemant standen vore. M. Stok., Ulphil. standan, angels. standan, stondon, eng. stand, vries. steen, hoogd. stehen, boh. stati, pool. stoie, lat. stare, komt, volgens Reitz, overeen met het verouderd gr. ςαειν, van waar ςηναι, dat als aor. 2 van ῾ιςημι gebruikt wordt, en heeft ook met ῾ιςημι de st gemeen, waaruit de oorspronkelijke beteekenis van staan voortspruit. Zie hier boven St.
|
|