[Spuijen]
SPUIJEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik spuide, heb gespuid. Eigenlijk, en in Vriesland nog hedendaags, spuwen. Maar in het algemeene gebruik, water door een spui doen stroomen: de Katwijksche waterloozing moet door spuijen opengehouden worden. Van hier spui, en denkelijk ook het volgende.