Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
(1807-1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 601]
| |
tig, sproetelig, sproetig. Zamenstell.: zomersproet, hoogd. sommersprosse. Oulings was sproet ook een tak. |
|
[pagina 601]
| |
tig, sproetelig, sproetig. Zamenstell.: zomersproet, hoogd. sommersprosse. Oulings was sproet ook een tak. |
|